Wilde gagel
Gegevens
Klasse | Struiken/heesters |
Wetenschappelijke naam | Myrica gale |
Rode lijst | a/tt |
Standplaats | bij Luteaven, kleine heide |
Link | http://nl.wikipedia.org/wiki/Wilde_gagel |
Bron | 16, 17, 21 |
Bijzonderheden
Gagel [Myrica gale] een kleine struik, hoogte 0,5 tot 1,2 meter, bloeitijd april/mei. De plant staat op de Nederlandse rode lijst en geeft de voorkeur aan natte, zure, venige standplaatsen en komt voor in gebieden met een Atlantisch klimaat. De soort is sterk achteruitgegaan door biotoopvernietiging en eutrofiering [vermesting].
We moeten er dus voor zorg dragen dat dit biotoop in stand gehouden wordt op onze Gorsselse Heide. De bladeren zijn aan de onderzijde bezaaid met gele harsklieren welke etherische oliƫn produceren, ze zijn eirond, lancetvormig 2-5 cm lang.
Vooral in het voorjaar is het gagelstruweel prachtig door de tienduizenden bronsgele schubjes van de stijf, rechtopstaande katjes.
Met enkele uitzondering zijn de struiken tweehuizig, hetgeen inhoudt een struik met mannelijke bloemen die het stuifmeel produceren en een andere struik met de vrouwelijke bloemen met de stamper, die de uiteindelijke vruchten voorbrengen.
De struik werd vroeger beschouwd als medicinale plant maar soms ook als toverdrank. Voor vele doeleinden werd de struik gebruikt, leerlooien [schors], bier [gagel in plaats van hop], in Denemarken zachte gagel-jenever [Porsesnaps].
Bovendien werd in vroegere tijden het blad gebruikt als middel bij insectenverdelging, bijvoorbeeld in de bedstee. In Brabant is de struik dan ook nog steeds bekend als vlooienkruid.
De natuurwerkgroep Gorssel heeft onlangs een stuk van het gagelstruweel ontdaan van andere opslag. Het is terdege belangrijk dat we deze gagelstruwelen weer vrijmaken, want dan komt misschien een specifieke nachtvlinder terug, de gageluil. Deze gebruikt de gagelstruik als waardplant.